Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1540

Datum uitspraak2002-06-28
Datum gepubliceerd2002-06-28
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC00/339HR
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Mr. Hartkamp nr. C00/339 zitting 29 maart 2002 Conclusie inzake [Eiser] tegen [Verweerster] Edelhoogachtbaar College, Feiten en procesverloop 1) De eiser tot cassatie, [eiser], en de verweerster in cassatie, [verweerster], hebben met elkaar een affectieve relatie gehad en samengewoond. [Verweerster] heeft tijdens de duur van die relatie een woning gekocht, vervolgens deze woning met gesloten beurzen voor een andere geruild en de aldus verkregen woning na het verbreken van de relatie verkocht. Beide woningen stonden op haar naam in de openbare registers. De netto-opbrengst van de verkochte woning (f 67.832,41) is met instemming van [verweerster] door de notaris op de rekening van [eiser] overgemaakt. 2) [Verweerster] heeft een bedrag van f 64.000 van [eiser] gevorderd, stellend dat dit aan haar als eigenares van de verkochte woning toekomt. De man heeft zich verweerd met de stelling dat hij de aankoop van de woning heeft gefinancierd. In reconventie heeft hij een aantal bedragen van de vrouw gevorderd. De rechtbank te Zwolle heeft in haar tussenvonnis van 26 augustus 1998 [eiser] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat de opbrengst na verkoop van de woning "aan hem toekomt zoals hierboven onder 4.2 is overwogen". Onder 4.2 had de rechtbank overwogen dat de man zal worden toegelaten tot het bewijs dat [verweerster] "ermee akkoord ging dat de opbrengst na verkoop van de woning [a-straat 1] te [plaats] aan hem zou toekomen." Het bestaan van de in reconventie gestelde vorderingen heeft de rechtbank bij wege van voorlopig oordeel niet aannemelijk geacht. In haar eindvonnis van 30 juni 1999 heeft de rechtbank [eiser] in zijn bewijslevering geslaagd geacht en de vordering van [verweerster] afgewezen. 3) Het Gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 15 augustus 2000 de vordering van [verweerster] toegewezen tot een bedrag van f 39.000.(1) Het hof heeft de toewijzing gemotiveerd met de overweging dat [verweersters] voormelde akkoordverklaring niet impliceert dat er ook een rechtsgrond voor de betaling aan [eiser] bestond. Nu ervan mag worden uitgegaan dat [verweerster] als eigenares in beginsel recht had op betaling van de netto-opbrengst, was het volgens het hof aan [eiser] om zijn stelling te bewijzen dat hij recht had op dat bedrag. Dit bewijs heeft [eiser] niet geleverd, nu partijen voor de verschuldigdheid van dit bedrag geen rechtsgrond hebben genoemd, terwijl een eventuele door [verweerster] beoogde schenking nietig is wegens het ontbreken van een notariële akte als bedoeld in art. 7A:1719, aldus het hof. Om deze reden heeft het hof niet relevant geacht de door [verweerster] als partij-getuige afgelegde verklaring dat [eiser] en zij hadden afgesproken "dat uiteindelijk ieder de helft zou krijgen". Evenals de rechtbank heeft het hof de reconventionele vorderingen niet toewijsbaar geacht. 4) [Eiser] heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld en twee (nader onderverdeelde) cassatiemiddelen voorgesteld. Partijen hebben de zaak schriftelijk toegelicht. [Verweerster] heeft gedupliceerd. Bespreking van het cassatiemiddel 5) Middel I voert aan dat het hof heeft miskend dat partijen beoogden dat "[eiser] dit bedrag zou ontvangen mede ter uiteindelijke betaling en ter financiële afwikkeling van kortgezegd over en weer bestaande verplichtingen of vorderingen en dat daarmee een rechtsgrond voor de betaling gegeven is". Deze klacht faalt naar mijn mening, omdat het gestelde oogmerk van de betaling ten processe niet is komen vast te staan. Het hof heeft immers vastgesteld dat partijen geen rechtsgrond voor de betaling hebben genoemd. 6) Middel II voert aan dat het hof na gegrondbevinding van [verweersters] grieven [eiser] alsnog in de gelegenheid had moeten stellen in te gaan op het voorlopig oordeel van de rechtbank omtrent de door hem in reconventie ingestelde vorderingen. De klacht faalt naar mijn mening, omdat geen rechtsregel het hof daartoe verplichtte. [Eiser] had rekening kunnen houden met 's hofs oordeel omtrent de grieven en voor dat geval zelf zijn stellingen in reconventie nader kunnen concretiseren en onderbouwen. 's Hofs oordeel omtrent die stellingen is geenszins onbegrijpelijk. Conclusie De conclusie strekt tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden 1 Het verschil met de vordering van f 64.000 wordt verklaard door het feit dat [verweerster] heeft erkend dat een bedrag van f 25.000 door [eiser] aan haar was geleend voor de aanschaf van het huis.


Uitspraak

28 juni 2002 Eerste Kamer Nr. C00/339HR WS Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiser], wonende te [woonplaats], EISER tot cassatie, advocaat: mr. P. Garretsen, t e g e n [Verweerster], wonende te [woonplaats], VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. M.H. van der Woude. 1. Het geding in feitelijke instanties Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - heeft bij exploit van 13 juni 1997 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de Rechtbank te Zwolle en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 64.000,--, alsmede een bedrag van ƒ 5.593,-- aan buitengerechtelijke kosten, inclusief BTW, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening. [Eiser] heeft de vordering bestreden en zijnerzijds in voorwaardelijke reconventie gevorderd [verweerster] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van ƒ 49.627,96 (door de Rechtbank gelezen als ƒ 71.627,96), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 augustus 1997. [Verweerster] heeft de voorwaardelijke eis in reconventie op een bedrag van ƒ 22.500,-- na bestreden. Na een eerder ingevolge tussenvonnis van 20 augustus 1997 gehouden comparitie van partijen heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 26 augustus 1998 in conventie en in voorwaardelijke reconventie [eiser] bewijslevering opgedragen. Vervolgens heeft de Rechtbank na enquête en contra-enquête bij eindvonnis van 30 juni 1999 in conventie en in voorwaardelijke reconventie de vordering van [verweerster] afgewezen en de proceskosten van deze procedure in dier voege gecompenseerd dat [eiser] en [verweerster] ieder de eigen kosten dragen. Tegen de vonnissen van de Rechtbank van 26 augustus 1998 en 30 juni 1999 heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. Bij memorie van grieven heeft [verweerster], met vermindering van haar eis, gevorderd voormelde vonnissen te vernietigen en opnieuw rechtdoende [eiser] te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van ƒ 39.000,-- en van een bedrag van ƒ 5.593,-- aan buitengerechtelijke kosten, inclusief BTW, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding in eerste instantie tot de dag der algehele voldoening. Bij arrest van 15 augustus 2000 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank van 26 augustus 1998 bekrachtigd, het vonnis van de Rechtbank van 30 juni 1999 vernietigd, behoudens voor zover daarbij de proceskosten zijn gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt, dit vonnis in zoverre bekrachtigend, en voor het overige opnieuw rechtdoende: in conventie: [eiser] veroordeeld om aan [verweerster] te betalen (a) een bedrag van ƒ 39.000,--, en (b) een bedrag van ƒ 5.593,--, inclusief BTW, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg tot aan de dag der algehele voldoening, en het meer of anders gevorderde afgewezen; in reconventie: het gevorderde afgewezen, en de proceskosten in hoger beroep in die zin gecompenseerd dat elke partij de eigen kosten draagt. Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. [Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep. 3. Beoordeling van de middelen De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beslissing De Hoge Raad: verwerpt het beroep; veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 1.959,45 in totaal, waarvan € 1.866,43 op de voet van art. 243 Rv. te voldoen aan de Griffier en € 93,02 aan [verweerster]. Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, J.B. Fleers en A.G. Pos, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 28 juni 2002.